What's new?

Kunst, communicatietechnologie en de publieke ruimte

1

Kunst en communicatietechnologie hebben eigenlijk niets met elkaar gemeen. Beide maken wel deel uit van de publieke ruimte, zijn elementen van onze cultuur, maar ze hebben een geheel ander karakter. Kunst is een produkt van kunstenaars en hun omgeving. Communicatietechnologie daarentegen is het gebied waar de eenvoudige menselijke uitwisseling overgaat in een technologisch complex instrumentarium. De gewone communicatie tussen mensen via klank, beeld en taal is door het toepassen van wetenschap en techniek tegenwoordig in allerlei multimediale producten veranderd. Deze technische toepassingen maken weer gebruik van archieven van objecten. Kunstenaars die zich toegang weten te verschaffen tot deze technologie, en dit kunnen omzetten in artistiek bruikbare technieken, zijn in staat om zo een creatieve en kritische bijdrage leveren aan onze informatiemaatschappij. Sociaal-economisch gezien is dit misschien niet altijd even nuttig, maar de kwaliteit van kunst schuilt nu juist hierin: zij laat ons voorbij grenzen kijken.

De huidige communicatietechnologie is opgebouwd uit netwerken, waarmee stervormige en decentrale verbindingen worden bedoeld. De oude Perzen beschikten al over zo'n communicatiesysteem. Het enorme imperium werd bijeengehouden door verschillende centra die via een dergelijk netwerk berichten en bevelen aan elkaar doorgaven. Eigenlijk leek dit al enigszins op het Internet. Hun communicatiesysteem was zo geconstrueerd dat wanneer er een enkel knooppunt verloren ging, daarmee nog niet het gehele net werd uitgeschakeld. Zoiets is als een ideaal geheugen; indien een deel wegvalt, wordt de funktie door een ander deel overgenomen. Hoewel de huidige netwerken hierop lijken, zijn ze veel krachtiger. Door het toepassen van technologie kan informatie nu gemakkelijker vermenigvuldigd, verspreid of verdeeld worden. Eveneens is het mogelijk om beelden, geluiden en bewegingen te verveelvoudigen en deze weer te bewaren, te reproduceren en te manipuleren. Daar komt bij dat binnen deze technologie de communicatierichtingen heel verschillend kunnen zijn. Boodschappen kunnen van de ene persoon naar de andere, maar ook van velen naar vele anderen worden verzonden, waarbij er combinaties en varianten mogelijk zijn. Communicatietechnologie is zo het domein geworden van zowel de propaganda als de vrije meningsuiting en ook de publieke toegang tot informatie.

Net als mensen in andere culturele en maatschappelijke velden communiceren kunstenaars met elkaar over hun werk, hun leven, hun idealen en ervaringen. Ook toen vroeger ontmoetingen met mensen uit andere culturen moeilijk en risicovol waren, hebben kunstenaars uit verschillende landen elkaar opgezocht en was er sprake van uitwisseling. Men nam gaarne kennis van een andere cultuur; het vreemde diende als verrijking van het eigene. Sinds vanaf het begin van deze eeuw de culturele grenzen langzaam verdwijnen, vinden de ontmoetingen tussen kunstenaars steeds vaker plaats en door de media ook veelvuldiger in de publieke ruimte. Hierdoor wordt kunst minder elitair en meer een produkt van de algemene stedelijke cultuur. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden er verschillende 'netwerken' van kunstenaars. Meestal gebeurde dit vanuit inhoudelijke motieven, soms waren er ook maatschappelijke en/of politieke redenen. De Dada-beweging bijvoorbeeld, bestond uit kleinere groepen individuen met verschillende nationaliteiten die elkaar regelmatig ontmoetten en gemeenschappelijke doelen nastreefden. Cabaret Voltaire in Zürich was meer dan een kunstenaars-sociëteit; het was een broedplaats voor nieuwe artistieke ideeën gekoppeld aan radicale maatschappijvisies. Dit engagement bood de kunstenaars een gemeenschappelijk en universeel ideaal. De internationale ontmoetingen versterkten de eigen identiteit en zorgden tegelijkertijd voor de mogelijkheid om zich van andere kunststromingen te onderscheiden. Zo verbonden de futuristen zich aan het opkomende fascisme in Italië en zagen de surrealisten zich als pleitbezorgers van het internationale communisme. In de beeldende kunst werden zeer nadrukkelijk ook niet artistieke standpunten en zienswijzen naar voren gebracht. De dreiging van nazisme en fascisme heeft vooral in centraal-Europa een migratiegolf teweeg gebracht. Veel kunstenaars vluchtten naar het westen om uiteindelijk de oversteek naar Noord-Amerika te maken. Daar aangekomen, bood de vrijheid weer de mogelijkheid om nieuwe wegen in te slaan. Vanuit invloeden uit Europa, gemengd met Amerikaanse idealen, ontstond het Abstract Expressionisme; een stijlrichting die het idee van de vrijheid in artistiek en maatschappelijk opzicht vertegenwoordigde. In het bezette Europa was het bijna onmogelijk geworden om een eigen identiteit openbaar te maken. Dergelijke sociëteiten, groepen en bewegingen vormden een infrastructuur, waarbinnen kunstenaars zich konden bewegen. Het netwerk dat aldus ontstond, was een verweving van vrije gedachten en uitdrukkingen, maar gaf ook vorm aan de ervaring van de gebrokenheid en verlies van de oorlog. Het recht op vrijheid van ieder individu en een gemeenschappelijke plicht om die te beschermen, hebben na de tweede wereldoorlog de kunst veranderd.

2

Na de tweede wereldoorlog ontstonden er in Europa weer nieuwe stromingen met heel verschillende uitgangspunten, zoals CoBrA, Fluxus en de Zerobeweging. Tegelijkertijd kreeg het beroep van kunstenaar ook meer maatschappelijk erkenning. Er kwamen belangengroepen, vakbewegingen en andere maatschappelijke vertegenwoordigingen. Het kunstvakonderwijs groeide in Nederland; nieuwe academies, maar ook vele 'vrije' kunstopleidingen werden gesticht. In de jaren zestig werd ter democratisering van de kunst de 'Kunstuitleen' uitgevonden. Tegenwoordig is er in elke middelgrote plaats wel een 'kunstuitleen' te vinden.

Door het inrichten van meer publieke ruimten werd kunst ook meer zichtbaar in de openbaarheid. Artistieke activiteiten werden veelal onder de paraplu van een stijl of school uitgevoerd. Men behoorde tot het Abstract Expressionisme, de Pop Art, de Minimal Art of men rekende zich tot de Nieuwe Wilden. De kunstenaar als vrij en onafhankelijk persoon bestond eigenlijk niet meer. Kunstenaarschap werd een beroep, waarvoor men scholing en diploma's nodig had en het werd steeds meer een soort bedrijfsvoering. Het algemene kunstbedrijf is nu verworden tot een soort machine die men kan sturen door te leren hoe men het kan veranderen. Eind jaren zeventig ontstonden in Nederland de eerste 'kunstenaarsinitiatieven'. Dit waren ruimten die door kunstenaars werden ingericht en zich tot actieve werkplaatsen, goed bezochte festivals, tentoonstellingsruimten, en professionele projektbureaus ontwikkelden. Tegenwoordig wordt soms vergeten dat vele van deze kunstenaarsinitiatieven vanuit een maatschappijkritische houding tot stand kwamen. Het galeriewezen bloeide financieel gezien; de prijzen voor kunstwerken stegen enorm. De museumwereld sloot zich bij deze tendens aan en exposeerde vanaf dat moment eigenlijk alleen nog galeriekunst. Hierdoor veranderenden de musea voor moderne kunst in depots van het meest actuele, waarin beleid en visie vaak door beheer en administratie werden vervangen. Kunst en kunstenaars werden op deze wijze een verzameling produkten met een marktwaarde.

De eerste onafhankelijke kunstenaarsinitiatieven toonden dan ook een sterke afkeer van deze ontwikkeling en werden aangedreven door een politieke wil om zelf een alternatief te bewerkstelligen. Hun ruimten boden de kunstenaars een plaats waar zij zich in vrijheid konden uiten, konden experimenteren, waar zij ook werk konden maken dat niet gemakkelijk in een kader in te passen was. Vele van deze initiatieven zijn ondertussen weer verloren gegaan of zijn opgegaan in overheidsinstituten. Maar er zijn ook weer nieuwe ontstaan. Met de komst van de nieuwe media zijn er een soort toegevoegde publieke ruimten bijgekomen. Tussen deze bestaat er vaak samenwerking of uitwisseling. Tegenwoordig worden ze ook als geduchte concurrenten van de galerieën beschouwd. Ze vormen niet alleen plekken, waar men vrij kan experimenteren, maar ze zijn ook economisch belangrijk geworden. Het medialab zou men dan ook als een recente vorm van het kunstenaarsinitiatief kunnen beschouwen.

3

Het Internet is een produkt van de koude oorlog, een soort wapen dat tot ploegschaar is omgesmeed. Aanvankelijk werd het Arpanet, zoals dat toen nog heette, ontwikkeld als een militair informatie- en communicatienetwerk. Met deze technologie was het mogelijk om het netwerk overeind te houden, ook in geval dat door regionale calamiteiten een knooppunt zou uitvallen. Begin jaren zeventig dacht men nog dat met tien computers - er bestonden nog geen pc's - dit netwerk haar maximale omvang bereikt zou hebben. Enkele jaren later waren het er al meerdere honderden computers wereldwijd. Nu zijn miljoenen computers met elkaar verbonden in het Internet en vormen een niet meer weg te denken factor in de westerse wereld. Geen enkel reclamebureau haalt het nog in zijn hoofd een media- of pr-project te ontwikkelen zonder het Internet hierin te betrekken. In Oostenrijk bijvoorbeeld adverteert een grote Amerikaanse frisdrankenfirma alleen nog maar op het Internet met zogenaamde 'webbanners' en niet meer via televisiereclames.

Voor velen is het World Wide Web (het web) synoniem voor het Internet, maar dat is niet het geval. Het web is 'slechts' zes jaar oud en men kan met het Internet al langer meer doen dan alleen erop 'surfen'. Al tientallen jaren zijn er andere protocollen in omloop op basis waarvan verschillende toepassingen ontwikkeld zijn. E-Mail, Chat, Newsgroups zijn de bekendste voorbeelden uit de tijd van voor het web die nog steeds een belangrijk aandeel in de totale datastroom op het Internet hebben. Deze toepassingen zijn ontstaan uit gedeelde interessen en vrijwillige bijdragen; echte toegepaste technologie, bereikbaar voor velen. Het functioneert niet alleen als medium, maar ook als instrument om deze technologie verder te ontwikkelen en te verbeteren. De eerste 'virtuele gemeenschap' op het Internet was The Well (1985) in Californië. Met virtuele gemeenschap wordt hier een digitale omgeving bedoeld die door de gebruikers zelf is opgezet en vooral dient om de infrastructuur en de noodzakelijke technische installaties te delen. Met meerdere gebruikers laat zich gemakkelijker een omgeving tot stand brengen die allen ten goede komt. In Finland en de Canada ontstonden begin jaren negentig de 'freenets', onafhankelijke communicatiesystemen die voor een deel zijn gebaseerd op het model van The Well. Een soort elektronisch prikbord maakte het mogelijk om informatie met vele andere gebruikers te delen. Evenals bij The Well werden deze omgevingen ontwikkeld, ingericht en beheerd door de gebruikers zelf. De belangrijkste toepassing was de mogelijkheid om berichten publiek te maken middels Newsgroups. Nieuwe Newsgroups werden langs democratische weg ingesteld; wilde een persoon of een groep een nieuwe Newsgroup oprichten, dan werd daarover eerst gestemd. Het netwerk functioneert hier als democratisch model. In Nederland was Internet grotendeels nog onbekend, alleen het domein van academici en wetenschappers. Private toegang was duur en ingewikkeld. Een computer te bedienen en zich toegang te verschaffen tot andere computers was geen eenvoudige opgave en vereiste specifieke kennis en inzicht. Met de modulaire computersystemen en de 'personal computer' als massaproduct is het nu heel gemakkelijk geworden een tekst te publiceren, een beeld te bewerken, multimedia te produceren of zich te verbinden met wereldwijde datanetwerken. In 1993 vonden tijdens en na het hackerfestival Hacking at the End of the Universe de eerste informele gesprekken plaats over de mogelijkheid ook in Nederland (lees Amsterdam) een virtuele gemeenschap op te zetten. Al snel werd besloten hiertoe een kleine werkgroep in te stellen die aanvankelijk bestond uit individuele kunstenaars, vertegenwoordigers van culturele instellingen en het techno-anarchistische Hacktic. Begin 1994 was het zover en vonden de eerste presentaties van De Digitale Stad plaats die toen ook nog De Democratische Stad heette. Door het Internet leek het voor het eerst mogelijk directe verbindingen tussen burgers en overheid, tussen belangengroepen en instellingen te creëren. Het Internet werd een publiek medium dat niet meer alleen het domein was van het militaire apparaat, gesloten onderzoeksinstellingen en de wetenschappelijke wereld. De Digitale Stad en het uit Hacktic ontstane XS4ALL hebben hieraan belangrijke bijdragen geleverd. De Digitale Stad was niet alleen een virtuele gemeenschap, maar ook een verzameling van initiatieven die publieke Internet-toegang in de openbare ruimte mogelijk maakte. Op verschillende plaatsen in Amsterdam werden publieke terminals geïnstalleerd. Er werden workshops georganiseerd om bejaarden met het net wegwijs te maken. Kunstenaars en ontwerpers kwamen regelmatig bijeen om voor dit nieuwe medium ook een vorm en een inhoud te vinden. Met de invoering van steeds nieuwere media is een grote hoeveelheid technologie beschikbaar geworden. Maar het zijn niet de nieuwe computers en de software die het medialandschap bepalen; ondertussen zijn vooral oude systemen in omloop. De oude machines zijn doorgaans nog steeds te gebruiken. Door de versnelde ontwikkeling is het eigenlijke probleem geworden hoe men met al deze systemen dient om te gaan. Als een ouder systeem verdwijnt, gaat ook de kennis die hiermee gepaard ging, verloren. Het maatschappelijk instrument van de kennisoverdracht: het onderwijs kan maar moeite de ontwikkeling van technologie bijbenen.

4

Naarmate De Digitale Stad groeide en men het model in andere plaatsen in Nederland overnam, werd het gemakkelijker voor anderen om zich toegang tot dit nieuwe medium te verschaffen. Tegelijkertijd kwamen er meer bedrijven, commerciële Internet-aanbieders, die de nieuwe infrastructuur exploiteerden. Door het prijsverval werd en wordt het Internet voor alsmaar meer mensen bereikbaar.

In Amsterdam werd eind 1994 de Internetwerkplaats The Flying Desk, later Desk.nl, opgericht door enkele initiatoren van De Digitale Stad. Deels gebeurde dit uit onvrede met de ontwikkeling van De Digitale Stad - er kwam minder vrije ruimte en De Digitale Stad werd nu als politiek instrument ingezet - en deels vanuit de behoefte om te experimenteren met dit medium. Waren de eerste projecten en presentaties vooral artistieke en culturele uitingen, al snel werden deze overvleugeld door toepassingen voor ambtelijke instellingen en commerciële ondernemingen. Er kwam een digitaal politiebureau, gemeentelijke instellingen ontsloten hun archieven, parlementariërs en andere volksvertegenwoordigers konden via E-Mail direct worden benaderd. Het eerste eigenlijke 'produkt' van Desk.nl was geen Internettoepassing, maar een kunstenaarskrant. De ruimte werd gebruikt om de eerste uitgaven van HTV de IJsberg te produceren. Begin 1995 stonden er een tiental computers en werd de ruimte vierentwintig uur per dag gebruikt. Er werden workshops gehouden om kunstenaars in te wijden in de Internettechnologie. Ook organiseerde men regelmatig bijeenkomsten om te experimenteren en om artistieke projecten te ontwikkelen. Men ontwikkelde er nieuwe toepassingen en software en produceerde robotinstallaties. De ruimten werden door heel verschillende individuen en groepen gebruikt: kunstenaars, journalisten, activisten en softwareontwikkelaars.

Desk.nl was een privé-initiatief en heeft nimmer om subsidie gevraagd. Alle activiteiten werden gefinancierd uit eigen middelen, door het gelijkelijk verdelen van de onkosten over de gebruikers van de fysieke en virtuele ruimten en uit de opbrengst van opdrachten voor derden. Helaas is Desk.nl, zoals vele andere succesvolle medialabs, ten prooi gevallen aan de heb- en gewinzucht van enkele zakenlieden. De 'open studio' van weleer is nu een gemiddeld computerbedrijfje dat klusjes verricht voor reclamebureaus en milleniumcards ontwikkelt voor een grote verzekeringsmaatschapij.

In Berlijn werd begin 1995 Internationale Stadt Berlin opgericht. Dit is een soort mengvorm tussen De Digitale Stad en Desk.nl. Enerzijds bood zij allerlei Internetdiensten voor particulieren, vooral kunstenaars en vertegenwoordigers van culturele instellingen aan, anderzijds werden er projecten opgezet die een bijdrage leverden aan de culturele en politieke circuits in Berlijn. Ook Internationale Stadt Berlin financierde haar projekten uit opdrachten voor derden. Maar zij verloor eveneens terrein aan het bedrijfsleven die op een goedkope manier gebruik maakte van de creativiteit, kennis en expertise van de leden. Ljudmila is, of was, een medialab dat met het lokale Soros Center of Contemporary Arts samenwerkt(e). Dit was onderdeel van een wijdvertakt netwerk van kunstinstellingen in Oost-Europa. Ljudmila bood plaats voor projecten van kunstenaars, maar verleende ook allerlei diensten aan culturele instellingen in Ljubljana. Naast een bescheiden bijdrage uit de Soros Foundation financierde ook Ljudmila veel projekten uit eigen middelen en door opbrengsten uit opdrachten. International Stadt Berlin is vorig jaar opgeheven; de deelnemers zijn in verschillende windrichtingen vertrokken. De kerngroep van Ljudmila heeft het medialab in Ljubljana verlaten en werkt nu zelfstandig. Andere medialabs, zoals Backspace in Londen en Re—Lab in Riga bestaan nog. Al deze locaties werden gekenmerkt door kleinschaligheid, vrijheid en onafhankelijkheid. In de praktijk betekende dit: kleine teams, persoonlijke netwerken, het verdelen van de beschikbare ruimte, het vrije toetreden mensen uit zeer verschillende disciplines.

5

Sinds enkele jaren zijn er centra die dankzij lokale, regionale en nationale overheidssteun goed uitgeruste ontwikkel- en productieruimten bieden aan kunstenaars en wetenschappers. In Nederland is er V2 te Rotterdam; in Oostenrijk is er het Ars Electronica Center te Linz; in Hongarije is er C3 te Budapest. De veruit grootste instelling bevindt zich in Duitsland te Karlsruhe: het Zentrum für Kunst und Medientechnologie. Sinds twee jaar heeft het ZKM onderdak gevonden in een voormalige wapenfabriek. Het centrum heeft honderdtwintig tot honderdvijftig medewerkers, afhankelijk van de activiteiten. Ondanks dat het ZKM wereldwijd de grootste instelling is die zich met het gebied tussen kunst en mediatechnologie bezighoudt, heeft zij slechts een bescheiden internetafdeling met vier medewerkers. In mei 1995 werd voor het eerst een Internetcafé gepresenteerd als onderdeel van de vierde Multimediale. In 1996 en 1997 werd er een projectruimte gerealiseerd die zich aan internettechnologie en artistieke toepassing wijdde. Deze Salon Digital was een kleine werkgroep van drie tot vier personen die een technisch fundament verzorgde voor het ZKM. Naast projecten voor kunstenaars werden hier ook toepassingen ontwikkeld voor musea en het onderwijs. In 1998 produceerde het ZKM haar eerste website.

Vanaf begin 1999 is er de nieuwe afdeling ZKM online. Deze richt zich op vier gebieden: webpublishing, online- dienstverlening, data assett management, knowledge management. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van strategische concepten en modellen voor crossovers tussen verschillende media, zoals video, multimedia en telecommunicatietechnologie. Onlangs werd in het ZKM de tentoonstelling net_condition geopend. Deze expositie biedt een overzicht van zogenaamde net.kunst of net.art. In samenwerking met MECAD in Barcelona, ICC in Tokyo en Steirischer Herbst in Graz toont deze multilokale tentoonstelling meer dan honderd werken van ruim tachtig kunstenaars en -groepen. Dit is de eerste expositie in een museale context van kunst die zich vooral op het net zelf bevindt. Naast websites worden ook installaties en performances getoond die zich bedienen van Internettechnologie. In het kader van net_condition wordt in april van het komende jaar een boek uitgegeven door ZKM en MIT Press, waarin een overzicht wordt gegeven van kunst en kunstenaarsactiviteiten binnen communicatietechnologie. Een tentoonstelling van net.kunst kan weliswaar als overzicht worden gepresenteerd, maar hiermee is het wezenlijke van de media en het toepassen van communicatietechnologie door kunstenaars nog niet gedemonstreerd. Zo'n tentoonstelling moet een wisselende verzameling bieden en een verandering tonen die zich in de tijd en misschien ook in ruimte afspeelt. Het is tegelijkertijd een publiek toegankelijke denk- en werkruimte, een vrijplaats, een markt en een archief. Door mediatechnologie kan men deze ruimte altijd bereiken, maar daarmee nog niet altijd betreden. Een voorwaarde hiervoor is dat de technologie ook beschikbaar en toepasbaar is. Niet de objecten zelf, maar de toestand, waarin zij zich bevinden wordt weergegeven. Er is dan ook een zekere kennis nodig om waarneming hiervan mogelijk te maken.

6

Het toepassen van mediatechnologie in de beeldende kunst stelt zijn eigen normen. Door de media worden de ruimten voor kunst veel meer openbaar. Maar media zijn ook instabiel, zoals een radiosignaal dat niet altijd ontvangen kan worden. Een ander belangrijk probleem op dit gebied is het documenteren en archiveren van media in het algemeen en van mediakunst in het bijzonder. Sinds de komst van film, videokunst en interactieve computerkunst is het archiveren en conserveren van kunst een precaire en dure aangelegenheid geworden. De electronische dragers van deze media zijn immers kostbaar en hebben een korte levensduur, anders dan bij een tekening, een schilderij of een beeldhouwwerk. Een videoband houdt het tien tot vijftien jaar uit, een cd is vijftien tot vijfentwintig jaar bruikbaar. Websites bestaan alleen maar, wanneer ze zijn verbonden aan het Internet. Dergelijke werken kunnen weliswaar op een cd-rom opgeslagen worden, maar in de meeste gevallen heeft dat weinig zin. Veel websites functioneren alleen als ze on-line zijn. Bovendien ontwikkelt zich de technologie steeds verder; oudere websites verdragen zich slecht met nieuwere internetsoftware. Ook kan men oudere werken niet beoordelen aan de hand van nieuwe software. Maar oude computers en software en verouderde besturingssystemen bepalen wel de kwaliteit van zulk werk. Soms zijn er instellingen die zich de moeite getroosten deze oude systemen te bewaren en actief te houden, hoewel dit een kostbare en tijdrovende aangelegenheid is.

Dergelijke werken kunnen behouden blijven als er een gedetailleerde beschrijving van de toegepaste technieken bestaat die bovendien altijd beschikbaar is. Hiervoor is niet een gesloten locatie, maar een knooppunt in een netwerk noodzakelijk. Het voorstel is om hiervoor een globaal netwerk te op te zetten met zoveel mogelijk informatiedragers, opdat al deze punten met elkaar verbonden worden. Dit netwerk dient algemeen toegankelijk te zijn, zodat de risico's van verlies, verdwijnen of vergeten gering worden. Ook zou het vrij kopiëren en veranderen van software hierdoor gemakkelijker worden. Dit kan men vergelijken met de noodzakelijkheid die binnen de klassieke kunsten bestond om werken van oude meesters te kopiëren. Het toepassen van mediatechnologie in de beeldende kunst is door politieke, economische en juridische factoren nog steeds een ingewikkelde aangelegenheid. Het gevaar bestaat dat door het verkavelen en uitverkopen van de mogelijkheden er straks geen publieke ruimte meer bestaat. Voor velen is het exploiteren van de media nog steeds vooral een financiële aangelegenheid. Onderwijsinstellingen kunnen zich de kostbare apparatuur en het dure onderhoud echter vaak niet veroorloven. Hierdoor wordt niet alleen de technologie onbereikbaar, maar er dreigt ook een vervreemding en een verlies van kennis van deze ontwikkeling. Een oplossing zou het model Open Source zijn dat al enige tijd in de media rondwaart. Open Source houdt in dat software - en meer specifiek de broncode voor software - vrij te gebruiken is, wat niet persé betekent dat het gratis is. Maar niet iedereen kan zelf software schrijven. De oplossing ligt dus in samenwerking en participatie. Kunstenaars kunnen vaak met ingenieurs samenwerken op een gelijkwaardige basis; ook het programmeren en ontwikkelen van software is een creatief proces. Een andere waardering leidt er toe dat het programmeren een publieke aangelegenheid wordt. Dankzij het principe van de vrije software kan de mediatechnologie wellicht een veel goedkopere en gemakkelijkere toepassing vinden in de kunst en het kunstonderwijs. Een voorwaarde hiervoor is een vrije samenleving. De industrie zal het onderwijs als leverancier van kennis en arbeid veel directer moeten ondersteunen, zonder dwingend voor te schrijven wat onderwijs moet inhouden.

7

Media- en communicatietechnologie zijn echter geen absolute voorwaarden voor kunst. Beeldende kunst kan heel goed buiten deze technologie. Maar misschien kan de kwaliteit ervan door kunstenaars als een cultureel verschijnsel worden verwerkt, want de technologie geeft uitdrukking aan een veranderende samenleving. Enkelen zijn in staat dit 'getallenuniversum' te begrijpen en te sturen; voor velen biedt zij echter alleen een publiek isolement. Slechts weinigen zijn in staat zich vrij te bedienen van deze nog jonge technologie. Dit probleem is moeilijk op te lossen, omdat het net zich zo snel ontwikkelt. Als het Internet meer moet zijn dan alleen communicatie- en informatietechnologie, electronische handel, digitale graffiti en virtuele eenzaamheid, dan is het aan kunstenaars om ons deze nieuwe werkelijkheid anders te laten ervaren en anders te laten waarderen. Belangrijk daarbij is dat deze technologie niet meer als heilige tovenarij wordt gezien door kunstenaars en critici. Hier wordt een groot cultureel probleem zichtbaar. Gedurende deze eeuw gingen technologische ontwikkelingen razendsnel en veroorzaakten heftige veranderingen, waardoor individuen steeds minder greep op hun eigen situatie kregen. Zonder de sociale vaardigheden die bij deze veranderingen horen, wordt de kwaliteit van hun bestaan bedreigd. De computer kan hierbij gezien worden als oplossing en bedreiging tegelijk. De slogan 'fernsehen statt träumen' geeft uitdrukking aan de onmacht en de onzekerheid. Wellicht wordt spoedig ingezien welke nieuwe levensmogelijkheden door de media beschikbaar zijn geworden.

Vijf jaar geleden had een homepage nog iets magisch. Tegenwoordig heeft bijna de helft van alle computergebruikers toegang tot het Internet en een eigen pagina op het web. Wat nu nodig is, is een concept en een strategie voor de verdere ontwikkelingen. Als iedereen eenvoudigweg een webpagina kan maken met vormgevingselementen en multimedia, wat kan de kunstenaar dan nog toevoegen? Een website heeft succes, wanneer deze veel wordt bezocht en gebruikt. Maar hoe bereikt iemand een pagina van een willekeurig iemand binnen het enorme aanbod op het net? Als er een website door een galerie of museum wordt gepresenteerd, is het dan nog wel een website? De nieuwste toepassingen zijn allang geen webpagina's meer, maar bestaan uit browsersoftware of software die het Internet zelf weergeeft, een soort beperkte afbeelding hiervan vormt. Kunstenaarsprojecten bedienen zich vooral van de besturings- en observatiemogelijkheden van het Internet. Deze software geeft de ideeën van de kunstenaar weer, toont hoe hij waarneemt en dit in beschrijvingen, werken en uitvoeringen vertaalt. De waarde hiervan ligt in de eigenheid. Eigen software maken is iets totaal anders dan het gebruiken van bestaande software. Het ontwikkelen van modellen om de mediakunst te bevorderen en te archiveren vraagt om andere dan de klassieke kunsthistorische benaderingen. Nieuwe media passen niet altijd in de rubrieken van de kunstgeschiedenis; communicatietechnologie is vaak moeilijk te begrijpen. Het is nu aan de culturele vertegenwoordigers om de ontwikkeling van nieuwe modellen te ondersteunen, opdat kunst in de mediale ruimte kan blijven bestaan. Dit zal niet voortkomen uit onbegrijpelijke rapporten van zakelijke en dure adviesbureaus, maar vraagt om een voortdurend gesprek tussen de kunstenaars, hun vertegenwoordigers en de publieke ruimte. Er zijn geen afzonderlijke eenheden meer in dit medialandschap; de verzameling is divers en er zijn vele perspectieven. Kleine initiatieven moeten worden beschermd tegen commerciële overvallen. Maar de gevraagde infrastructuur kan niet door de gebruikers, slechts door de aanbieders betaald worden. Alleen hun diensten, waarop men zich kan abonneren, hebben een verhandelbare waarde.

Het museum als werkplaats en ontmoetingsruimte biedt kunstenaars en curatoren de gelegenheid om zich te bezinnen op een zelf vorm te geven toekomst. Er bestaat bij veel instellingen de angst dat bezoekers weg zullen blijven, omdat zij nu via het Internet toegang hebben tot kunst. Misschien moeten we de musea wel sluiten om er te werken, te praten en van hieruit een meer publieke en openbare instelling te realiseren. Het museum zou aangesloten moeten worden op het wereldwijde netwerk. Dan zal het zich niet alleen binnen de eigen kaders moeten oriënteren, maar ook intensiever moeten samenwerken met de producenten van kunst en hun directe omgeving. Deze samenwerking echter bestaat niet slechts uit het aankopen van kunstvoorwerpen, het verstrekken van opdrachten, of het maken van een expositie, ook een inhoudelijk overleg behoort hiertoe. Het net is niet alleen een ingang, maar kan voor het museum ook een middel zijn om de eigen reikwijdte te vergroten.

Walter van der Cruijsen (1999). Deze tekst werd gepubliceerd in amp16:'what's new', katalin herzog (ed.) groningen 1999


Version 2 by 212.84.244.183 at July 2, 2001